Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [56]Zijn wangen zijn als een bed van specerijen, [als] [57]welriekende torentjes; [58]Zijn lippen zijn [als] lelien, druppende van [59]vloeiende mirre. 56. Des Bruidegoms wangen worden vergeleken bij een hofbedje van specerijen, niet van zulke die verdord of droog zijn, maar die bloemen en bladen hebben, gevende een zoeten reuk, waarmede te verstaan worden gegeven de lieflijke en aangename genaden van Christus, welke deelachtig worden al degenen, die Hem met waar geloof aannemen. Zie onder, hfdst.6 vs.2. 57. Of, specerijentorentjes. Versta, zulke dozen der apothekers, die hoog zijn, gelijk torentjes, waar men specerijen, drogerijen, of poeders of reukwerk in bewaart. 58. Dat is, zijne lippen geven een zoeten reuk, alsof de reuk van lelien en mirre samen vermengd waren. Dat is, zij brengen troostelijke en verkwikkende leringen voort. 59. Dat is, van olie gemaakt van de welriekende lelien en mirre onder elkander vermengd, gelijk boven vs.5. Dit betekent de gratien of genaden [of, woorden der genade; Luk.4:22,] uitgestort in de lippen van Christus; Ps.45:3.